Motto

“Daarom moet in de katholieke kerk alle mogelijke zorg worden gedaan dat we het geloof  bewaren dat overal geloofd is, altijd en door allen. (…) We houden deze regel, als we ons laten leiden door universaliteit, oudheid en overeenstemming. We bewaren de universaliteit als we het geloof voor waar houden dat de hele kerk over de hele wereld belijdt; de oudheid als we op geen enkele manier afwijken van de uitleg waarvan het duidelijk is dat deze door de heilige voorgeslachten en vaderen werd gehanteerd; de overeenstemming indien we vasthouden aan de eensgezinde omschrijvingen en bepalingen van alle, of minstens bijna alle priesters en doctoren.” (Vincentius van Lerinum, Commonitorium 2.6)

Wat geloof ik van de heilige katholieke christelijke kerk? Dit: dat de Zoon van God haar uit het hele menselijke geslacht door Zijn Geest en Woord, in de eenheid van het ware geloof, van het begin der wereld tot het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt, en dat – door genade – ik daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven. Ja, dat geloof en belijd ik van harte. Tegelijkertijd ben ik ook lid van de Christelijke Gereformeerde kerk in Barendrecht, die op haar beurt deel uitmaakt van het gelijknamige kerkverband.

En nu loop ik al langer met een vraag. Hoe verhoudt zich het één met het ander? Mijn geloof in het kerkvergaderend werk van Christus en mijn belijdenis dienaangaande enerzijds en mijn staan en dienen in de Christelijke Gereformeerde Kerken anderzijds.

Wat mijzelf betreft: binnen die kerken ben ik geboren, daar droegen mijn ouders mij naar de doopvont, daar zat ik vele jaren onder de prediking, ontving ik catechetisch onderwijs en deed ik belijdenis. Daar, in die kerk, behaagde het de Heere Zijn Zoon in mij te openbaren. Door middel van en te midden van die kerken ontving ik de last en volmacht om te dienen in het ambt, eerst als ouderling, en later in dat van dienaar van het Woord. En mocht ik ook in nogal wat verbanden de kerken in haar breedte dienen. En ook mijn emeritaat is me door de kerken verleend.

Al met al, wat gaf de Heere mij veel en velerlei middels de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Reden om haar lief te hebben en haar trouw te zijn.

Maar ondertussen  – en dat maakt het zo schrijnend – zijn die kerken mij voor een groot deel en in toenemende mate vreemd geworden. Als ik via kerkdienstgemist of andere kanaleneen willekeurige CGK opzoek en daar een dienst beluister en bekijk, is de kans groot dat ik er vrijwel niets in herken van wat mij in de CGK lief en dierbaar is. Invulling van de liturgie en inhoud van de preek (als het gehouden praatje die naam overigens nog dragen kan) leveren meer vervreemding dan herkenning, laat staan stichting op. Dat is buitengewoon verdrietig.

De vraag blijft staan: hoe verhouden zich de belijdenis aangaande de ene heilige katholieke christelijke kerk en de praktijk binnen de Christelijke Gereformeerde kerken?

Er is aan mij gevraagd om iets te zeggen over de concrete situatie in onze kerken. Laat ik met u eerst eens naar enkele stemmen luisteren.

1. “Christelijk gereformeerd is hij, die leeft bij en uit het Woord des Heeren. Dat betekent niet: Gods Woord hanteren als een gedachtenschema en er onze stelsels uit bouwen. Dat betekent ook niet: Gods Woord vergeestelijken en er ook op die wijze onze eigen gedachten inleggen. Dat betekent wel: ootmoedig buigen onder Gods Woord, en vragen: wat zegt de Schrift tot mij, hier en nu? Wie zo leeft, bewijst de grootste dienst aan ons eigen kerkelijk leven. (…) Een leven in de vreze des Heeren stempelt ons leven in (kerk en) wereld. Dat is christelijk gereformeerd!”

Uit: Ds. J.H. Velema, Wat is christelijk gereformeerd? 1947 (p. 147, 150).

2. “In de ene gemeente maakt het christelijk gereformeerd-zijn een strakke, belijnde indruk en is er een krachtige opstelling te zien tegen de geest van de tijd en de verslapping van het kerk-zijn. Maar in een andere gemeente wordt een losse, luchtige indruk gegeven van het christelijk gereformeerd-zijn. Het lijkt alsof men met alle winden kan meewaaien. Men kan met iedereen samenwerken, behalve met leden van eigen kerk die christelijk gereformeerd willen zijn over de hele linie van het leven, voor wie hun kerklidmaatschap en hun visie op de belijdenis meebrengt dat zij zich om des gewetens wille niet kunnen vinden in ontwikkelingen die op gespannen voet staan met wat zij ’s zondags in de prediking horen. (… Toch -) ondanks alles wat niet is zoals het wezen moet, ondanks onze menigvuldige zwakheden en onze precaire positie – toch christelijk gereformeerd! Reden? Omdat in het echte christelijk gereformeerd-zijn de katholiciteit van het christelijk geloof heerlijk uitkomt: er wordt recht gedaan aan alle stukken van de leer naar Gods Woord.”

Uit: Ds. J.H. Velema, Wie zijn wij? Plaats van en kijk op de CGK. 1992 (p. 196, 199v.).

Nota bene: u merkt dat de scepsis al groter is dan 45 jaar ervoor.

3. “We kunnen er niet omheen dat de diversiteit binnen ons kerkverband al decennia lang zeer groot is. Deze verscheidenheid komt niet alleen tot uitdrukking in spiritualiteit en vormgeving van de eredienst, maar ook in onderliggende inhoudelijk-theologische overtuigingen. Het raakt aan de prediking, aan het denken over het verbond, aan de bediening van de sacramenten, tucht, enz. Stuk voor stuk zijn dat zaken die raken aan de belijdenis en waarover men desalniettemin soms diepgaand verschillend denkt. De huidige vragen waarvoor het kerkverband zich gesteld ziet, zijn dan ook niet minder (cursivering van mij JMJK) dan een uitbrekend symptoom van de onderlinge verwijdering die zich al lange tijd heeft voorgedaan…”

Uit: Rapport van de commissie kerk-zijn, in opdracht van de generale synode 2019-2022 (9.36, p. 21).

Onderlinge verwijdering… We zijn geen van allen vreemdelingen in kerkelijk Jeruzalem. We herkennen ‘t. Ik hoef daar dan ook niet al te lang over uit te weiden. Laat ik zomaar enkele symptomen noemen:

  • In diverse kerken wordt sinds enkele jaren volstaan met één enkele zondagse dienst.
  • De leerdienst aan de hand van ons leerboek uit Heidelberg is in veel kerken al lang verdwenen.
  • De generale synode van 2007 ontraadde de kerken dringend om in de erediensten gebruik te maken van de NBV. Een groot deel van de kerken doet dat inmiddels wel.
  • In de muzikale invulling van de eredienst is een wildgroei te constateren. In plaats van een klassieke sobere liturgie waarin de Psalmen een hoofdrol hebben, klinken Opwekking en Sela volop. Op een manier die herinnert aan het seculiere entertainment. Met alle gevolgen van dien…
  • Ernstiger nog is de praktijk rond de gedoogde homoseksuele praxis in tal van gemeenten, geheel afwijkend van de herhaalde op Gods Woord gebaseerde synodebesluiten.
  • Last but not least: de actualiteit rond vrouw en ambt. Nog maar net had de laatst gehouden synode uitgesproken dat er in de Bijbel geen ruimte is voor vrouwelijke ambtsdragers, of na enkele dagen gaf de kerk van Zwolle een kanselboodschap af. Daarin sprak de kerkenraad uit diep teleurgesteld te zijn in het synodebesluit. De kerkenraad zou zich biddend gaan bezinnen wat hem te doen stond. Het resultaat van deze bezinning: na enkele maanden werden er vrouwelijke ambtsdragers bevestigd. En na Zwolle in tal van andere plaatselijke kerken. Inmiddels heeft (meer dan) een kwart van de CGK-gemeenten vrouwen in het ambt benoemd of heeft daar concrete plannen voor. En gevreesd moet worden dat dit aantal zal uitdijen tot misschien wel ongeveer de helft van de kerken.
  • Een deel van deze gemeenten heeft bij de synode van 2024 om revisie van het synodebesluit verzocht, maar diverse van hen hebben al verklaard dat een hun onwelgevallige beslissing genegeerd zal worden. Het is de bijl aan de wortel van ons kerkelijk leven!
  • Moet ik de drama’s in de classes nog verhalen? We zien uit naar het verslag van de synodale taakgroep, die tot taak had met o.m. de diverse classes te spreken. Maar het zal geen vrolijk verhaal zijn. In de classes Den Haag, Apeldoorn en Amsterdam – om maar enkele te noemen – is de kerkelijke molen dolgedraaid en functioneert wat des classis is niet of nauwelijks meer.
  • Het actuele dieptepunt van nu: de kerkenraad van Gouda maakte enkele weken geleden bekend de zusters tot alle ambten toe te laten. Op de eerste zondag van dit jaar ging in Gouda dan ook een vrouwelijke PKN-predikant voor.

Zo is het gesteld met onze kerken. De kerken der Scheiding noemde prof. J.J. van der Schuit ze. Niet zonder (wat mij betreft al te sterk) kerkelijk zelfbewustzijn.

Want hoe je het ook wendt of keert – onze kerken zijn historisch bezien nog steeds te traceren in de traditie van de Afscheiding van 1834. Op wat daar en toen verklaard is, hebben we onszelf en elkaar aan te spreken. De kerken van toen bedoelden met hun afscheiding: “weder te keren tot de gronden der vaderen”, ofwel het fundament van Schrift en belijdenis. En daarmee wezen ze af (en nu citeer ik de Acte) “het bederf in de Nederlandsche Hervormde Kerk, zoo wel in verminking of verloochening van de leer onzer vaderen gegrond op Gods Woord, als in de verbastering van de bediening der Heilige Sacramenten naar de verordinering van Christus in Zijn Woord; en in het bijna volstrekte verzuim der kerkelijke tucht…”

De Afscheiding bedoelde de gemeente terug te brengen bij het Woord van God. De kerken van de Afscheiding hebben dan ook alleen bestaansrecht-als-zodanig wanneer en in zoverre zij zich in dat spoor bewegen. Maar van de huidige ontwikkelingen moeten we zeggen dat ze afbuigen van het eerbiedige en gehoorzame luisteren naar de Schriften. In het geding is niets minder dan de erkenning van het gezag van de Schrift.

Let wel: het probleem is breder dan alleen vrouw en ambt. Kerken die open gaan voor vrouwen in het ambt, staan vaak ook open voor homoseksuele relaties. En daar blijft het maar zelden bij. Schepping en evolutie, de visie op de zondag, het spreken over de hel, verzoening door voldoening – alles gaat verschuiven. De vrouw in het ambt is dan ook niet de breuklijn zelf, maar maakt een diepere breuklijn zichtbaar. Ik constateer: de voorstanders van de vrouw in het ambt zetten de kerk als pilaar der waarheid op het spel.

Lange tijd werd in kerkelijk Nederland met enige jaloersheid naar de CGK gekeken. We hadden zoiets als het charisma van de eenheid. Ondanks verschillen en onderlinge spanningen hielden die christelijk gereformeerden elkaar toch maar vast. Die tijd is voorbij. Het ‘gebouw’ van onze kerken is een ruïne geworden. De jarenlange situatie van een vreedzame co-existentie is verleden tijd. En, laten we het eerlijk onder ogen zien: daarvan maken wij (wij – behoudende dominees en bevindelijke gemeenten) zelf deel uit. We staan zelf ook in die scheur, ook als we het in de eigen gemeente nog redelijk harmonieus hebben. Het gaat in deze zaken niet over anderen, maar over onszelf! Hier moet elke hooghartigheid of zelfgenoegzaamheid uitgebannen zijn. Eerder behoeven we de belijdenis van nood en schuld: “Wij hebben gezondigd, en onze vaderen…”

Ondertussen geldt wel: wee degenen door wie de ergernissen (gekomen) zijn. In alle eerlijkheid: vanuit ónze gemeenten en kerkenraden is het idee van de vrouw in het ambt niet afkomstig. Om het beeld van het huwelijk te pakken: we hadden en hebben als CGK in onze kerkorde duidelijke ‘huwelijksvoorwaarden’, waaraan ieder zich heeft te houden. De besluiten van de GS dienen voor vast en bondig gehouden te worden. Ook al zijn we als CGK dan ook in prediking en liturgie ver uit elkaar gegroeid, nog steeds is de kerkorde geldend als akkoord van kerkelijk samenleven dat ons tot voor kort steeds aan elkaar verbonden heeft. De gemeenten die nu opteren voor de vrouw in het ambt, tegen alle synodebesluiten in, hebben wel iets op hun geweten! Zij zijn het die het geheel van de kerken deze ontbindende last hebben opgelegd en nog steeds opleggen.

Ondertussen staan we wel voor de zaak: hoe nu verder?

Er is ten diepste maar één echte heilzame optie. Samen staande blijven op en terugkeren naar de gronden der vaderen. Het heldere spreken van de Schrift erkennen als de enige zegenrijke weg. Aan deze grondslag hebben alle ambtsdragers in de kerken voor Gods aangezicht hun ja-woord gegeven. Ze hebben ooit het verbindingsformulier ondertekend. Deze verbintenis, die geldt als een eed, wordt telkens weer herbevestigd door middel van de lastbrief. Onze kerken kunnen alleen zegen verwachten in deze weg.

Ondertussen moeten we onder ogen zien, dat er op dit moment geen signalen zijn, die uitzicht bieden op deze weg, de weg van verootmoediging en bekering. Daarom ook het volgende. Ik zei al: onze kerken bevinden zich in de traditie van de Afscheiding. Moeten wij, nu we opnieuw een diep verval meemaken, niet de pijn breder beleven met allen die de Schrift en belijdenis liefhebben? De Afscheiding greep immers terug op wat er in de oude Gereformeerde Kerk door God gegeven was, en keek zo ook vooruit. Ik denk aan een andere zinsnede uit de Acte: “… verklaren tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde ledematen, en zich te willen verenigen met elke op Gods onfeilbaar woord gegronde vergadering, aan wat plaatse God dezelve ook verenigd heeft…”

Mijn verhaal was al met al maar een treurig relaas. Wat ons rest is niets anders dan het herstel van de kerk van Christus op aarde biddend te verwachten van Gods Geest en genade. Dat kan alleen in de weg van de ware verootmoediging en belijdenis van onze schuld: “O God der heirscharen, breng ons weder en laat Uw aangezicht lichten. Zo zullen wij verlost worden!” (Psalm 80).

Ds. J.M.J. Kieviet

Meer artikelen