Als we de vraag stellen: wat is onopgeefbaar voor het voortbestaan van de CGK, dan stellen we de vraag naar wat wezenlijk is voor het kerkverband. Wat bindt ons samen? Is dat meer dan bijvoorbeeld de TUA en de emeritikas, hoe waardevol deze op zichzelf ook zijn? Dient het voorbestaan van het kerkverband slechts het voortbestaan van zulke waardevolle zaken, opdat het voortbestaan daarvan niet wordt bedreigd? Zou het voortbestaan van de CGK ook van belang zijn als er geen TUA of emeritikas zouden bestaan?

Dat raakt meteen de vraag of de CGK wel bestaansrecht hebben. Immers, als ze geen bestaansrecht hebben, waarom zouden ze dan nog voort moeten bestaan. Kunnen ze dan niet beter verdwijnen? Zouden we dan een afbrokkelingsproces misschien niet moeten toejuichen? Ik wil straks nog op dit punt terugkomen. Eerst zien we onder ogen wat wezenlijk is voor het kerkverband. Wat bindt de kerken samen? Waarin zijn zij één?

Dan komen we uit bij de grondslag van het kerkverband. Dat is de Schrift en de daarop gefundeerde Gereformeerde Belijdenis. De kerken vinden elkaar in de gemeenschappelijke erkenning van het onvoorwaardelijke gezag van Gods Woord en in de gemeenschappelijke belijdenis van de leer die daarop is gegrond.  De eenheid in het geloof, de eenheid in de schriftuurlijke leer is de grondslag van het kerkverband. Deze innerlijke eenheid is er al voordat een uitwendige band gelegd kan worden. We belijden met art. 27 NGB de heilige Kerk “is verspreid en verstrooid door de gehele wereld, nochtans tezamen gevoegd en verenigd met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht des geloofs”. Of, zoals de Heidelbergse Catechismus in Zondag 21 zegt, dat de Zoon van God uit het ganse menselijke geslacht Zich een gemeente vergadert “in enigheid des waren geloofs”. De Kerk is dus groter dan de CGK.

In ons land hebben zich na de reformatie eerst plaatselijke kerken gevormd, onder het kruis en in de verstrooiing, later pas zijn die in een uitwendig kerkverband verenigd door vrijwillige toetreding. De grondslag waarop men elkaar vond was de gemeenschappelijke erkenning van het gezag van de Heilige Schrift en de gemeenschappelijke belijdenis van de daarop gegronde leer. Voor de kerkgemeenschap kwam het vooral aan op de belijdenisgeschriften. De innerlijke eenheid werd gevolgd door een uitwendige eenheid.

Zo is de plaatselijke kerk voluit kerk, maar ze mag niet op zichzelf blijven staan, omdat Gods Woord dat niet wil. Ze is tegelijk kerk samen met andere kerken met wie ze dezelfde grondslag deelt. De kerk is immers één en katholiek. “En zoolang dat Woord regel blijft en de eenparigheid der leer blijft bestaan, moet de uitwendige band ook bewaard blijven.” (Rutgers in 1882).

Broeders, wat is onopgeefbaar voor het voortbestaan van de CGK? Trap ik een open deur in als ik zeg: het gezag van Gods Woord en de gereformeerde belijdenis!? De vraag die naar ik meen voorligt is niet allereerst of wij als christelijk-gereformeerden de eenheid nog kunnen bewaren maar of wij nog wel één zijn. Beantwoordt de uiterlijke eenheid die we zijn aangegaan nog aan een innerlijke éénheid die daaraan voorafgaat?

En laat het duidelijk zijn, dan hebben we het niet over een bepaald gevoel of groepsgedrag. Dan hebben we het over onze gemeenschappelijke belijdenis. Dan hebben we het over onze grondslag. Dan hebben we het onder andere over de belijdenis aangaande de Schrift  en  aangaande de Kerk.

Als de kerken samenkomen in hun vergaderingen, dan vergaderen zij op basis van wat ze in de lastbrieven uitspreken. Het is uiteindelijk niet de gezamenlijke geschiedenis sinds 1892 die ons verenigt, maar het is de éénheid, als ik het zo mag zeggen, in de Heer en in de leer. En op basis van die leer hebben de kerken een kerkelijke orde afgesproken. Daaraan houdt men zich zoals men heeft beloofd. Voor broeders die elkaar als broeders aanvaarden en vertrouwen is dat niet teveel gevraagd.

Wat moet je nu, als er tekenen zijn dat we niet meer op dezelfde grondslag staan? Dat de Schrift op een manier die vreemd is aan Schrift en belijdenis wordt uitgelegd en verstaan. Wat moet je nu, als men wel een lastbrief inlevert waarin men schrijft dat men wil vergaderen op basis van Schrift, belijdenis en kerkorde, maar als men tegelijk stukken indient waarin men schrijft dat men zich niet aan de kerkorde en de kerkelijke besluiten houdt of zal houden. Kan men tegelijk ja en nee zeggen in de kerk, of ja zeggen en nee doen? Zijn we dan nog wel één? Op welke gemeenschappelijke basis kunnen we dan nog verder?

Kan de gemeenschappelijke basis, waardoor we geestelijk één zijn, vervangen worden door een andere basis, als we elkaar op grond van Schrift, belijdenis en kerkorde niet meer kunnen aanspreken? Kan de kerkorde zo opgerekt worden, dat er ruimte is voor elkaar uitsluitende visies? Kunnen we dan het presbyteriaal-synodale stelsel  opgeven en inruilen voor een plurale kerk? Geven we elkaar de ruimte, zo dat we elkaar nog wel ontmoeten maar elkaar niet binden aan gemeenschappelijke besluiten? Heffen we het verband zo niet op en kiezen we niet voor het independentisme? Of is dat eigenlijk de overeenkomst tussen een plurale kerk en een independentistische, dat de plaatselijke gemeente op eigen houtje mag bepalen hoe ze kerk wil zijn?

Als we ons als CGK in plurale richting bewegen, is er in feite geen reden meer om zelfstandig naast de PKN te blijven bestaan. Waarom zou je meerdere plurale kerken naast elkaar in stand houden? Een bijkomend voordeel is, dat bij een opgaan in de PKN er voor zaken als de TUA en de emeritikas wel een of andere voortzetting te bedenken is, zeker voor de eerste jaren.

Soms hoor je geluiden in deze richting. Maar al geef ik volmondig toe dat een plurale kerk naast de PKN geen reden heeft om zelfstandig te blijven, ik heb er toch moeite mee om dit als een oplossing te zien. Als het zo’n groot probleem is dat we over een crisis in onze kerken spreken als de gemeenschappelijke basis gaat ontbreken, hoe kan het dan als een oplossing gezien worden om ons aan te sluiten bij een kerk die reeds in veel sterkere mate pluraal is?

Overigens is de erkenning, dat de reden om als afgescheiden kerk zelfstandig te blijven wegvalt als we een plurale kerk worden, iets anders dan te zeggen dat we geen bestaansrecht meer hebben. Niet het bestaansrecht maar de bestaansreden is in het geding. Het bestaansrecht van onze kerken hangt samen met de kerkhistorie van 1834 en 1892 en is er zolang we trouw blijven aan Schrift en belijdenis en overeenkomstig de acte van afscheiding de eenheid zoeken met allen die op dezelfde grondslag blijven staan. Veel verder gaat het natuurlijk om de Afscheiding achteraf als mislukt en daarom onjuist te zien. Ik stip dit in dit verband maar even aan, omdat het in feite een andere bespreking zou vergen. Maar in verband met de huidige situatie in onze kerken wordt het wel gesteld. Ik zou daartegenover willen stellen, dat dan de reformatie ook een vergissing is geweest, want wat is ervan geworden? En dat de uittocht uit Egypte ook een vergissing is geweest als we zien wat er van het volk is geworden. Dan kunnen we wel stellen dat de hele kerk een grote vergissing is, een en al mislukking. Wat voor reden hebben dan nog om ons nu zo bezwaard te voelen? In de wortel zaten we dan toch al fout? Dan kunnen we nu alsnog wederkeren naar de voortzetting van het genootschap waaruit we zijn voortgekomen. De afscheiding heeft immers geleid tot een repeterende breuk, een verscheurde kerk. In de PKN is men tenminste één. Al heeft dat weinig te maken met de eenheid waar we in het begin over spraken, maar meer met iedereen de ruimte geven. Maar dat kunnen en willen wij niet.

Is het een begaanbare weg om te gedogen dat gemeenten plaatselijk vrouwelijke ouderlingen en diakenen hebben, maar dat deze niet kunnen worden afgevaardigd naar de meerdere vergaderingen? Het is de vraag allereerst of die gemeenten daarmee tevreden zijn. Zij bepalen toch wie zij afvaardigen? En als er niet genoeg mannen beschikbaar zijn voor de afvaardiging, gaan we dan wel akkoord met een vrouwelijke afgevaardigde? Vervolgens komt u deze zusters ook tegen op kerkvisitatie. Verder zullen de gemeenten ook vrouwelijke predikanten willen beroepen, want die hebben ze in de NGK ook. Aanvaardt u haar op de classis? Mag ze het ondertekeningsformulier ondertekenen? En wat doet u als er een classicaal gesprek moet plaats vinden als ze als predikante over wil komen uit het andere kerkverband? Wordt ze dan door de classis per definitie niet toegelaten? In de praktijk is een gedoogconstructie dus nog niet zo eenvoudig vorm te geven.

De vraag is natuurlijk ook wat de volgende stap is. Ook over homoseksualiteit wordt anders gedacht dan in het rapport dat eerder door de GS is aanvaard. En de ontwikkelingen in de NGK lijken in diezelfde richting te gaan. Om maar te zwijgen van de afschaffing van de tweede zondagse dienst, het niet meer preken over de catechismus, de toelating van kinderen aan het Heilig Avondmaal, en wat er verder al niet van de NGK te leren valt. Het valt te vrezen dat enige ruimte om van de lijn van Schrift en belijdenis af te wijken geen halt houdt.

Wij moeten blijven bij Schrift en belijdenis. Er is geen andere weg. Kan de kerkorde wat aangepast worden? Ik ben benieuwd hoe. Is het dan nog een kerkorde die ons samen wil bewaren bij Schrift en belijdenis? Is er een tussenweg tussen het presbyteriaal-synodale systeem en het independentisme? Mogen we nog op elkaar toezien of laten we elkaar vrij, om niet te zeggen los? Mag iedere kerkenraad doen wat goed is in zijn ogen? Maar moet dan niet de conclusie zijn, dat de keuze voor een presbyteriaal-synodale kerkregering een mislukking was, een vergissing? En dat we hadden moeten kiezen voor het independentisme? Als we volhouden dat ieder zich bij de ware kerk moet voegen (art.28 NGB) dan moeten analoog daaraan ook de kerken het verband zoeken met andere kerken die op dezelfde grondslag staan van Schrift en belijdenis. Omdat de Kerk één is en katholiek.

Naar mijn overtuiging is iedere stap om elkaar de ruimte te geven een stap in de richting van het independentisme. Dat kan geen echte en blijvende oplossing zijn. Het is òf het een òf het ander: We willen een presbyteriaal-synodale kerk zijn en we tracht elkaar te bewaren bij Schrift en belijdenis, of we kiezen voor het independentisme en we laten elkaar vrij. Een stap in de laatste richting kan slechts een noodoplossing zijn van tijdelijke aard om in de gegeven situatie zaken goed te regelen.

Ds. J.W. Schoonderwoerd

Meer artikelen