In de discussie ‘vrouw en ambt’ wordt hier en daar uitgesproken, dat dit gaat om een zaak van middelmatige aard. Zij die dit voorstaan, verbinden daaraan vaak de conclusie dat het daarom gaat om een zaak die door een plaatselijke kerkenraad kan worden beslist. Maar klopt die bewering wel?

In het gereformeerd kerkrecht is altijd onderscheid gemaakt tussen gewichtige en middelmatige zaken. Het spreekt voor zich, dat de meerdere kerkelijke vergaderingen zich hebben uit te spreken over ten minste de gewichtige zaken die in het kerkelijk leven aan de orde zijn. Gisbertus Voetius (1589-1676) onderscheidt in zijn kerkordelijk standaardwerk Politica Ecclesiastica drie soorten kerkelijke bepalingen en besluiten:

  1. over de leer;
  2. over de generale en substantiële zaken van kerkregering;
  3. over de uiterlijke, toevallige en wisselende zaken van dezelfde kerkregering en over andere middelmatige dingen. (Zie: Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht II, 51)

Bij zijn uitleg van de punt 1 en 2 zegt Voetius dat bij afwijkend gevoelen, het ondertekeningsformulier van ambtsdragers verplicht om de geldende kerkordelijke bepalingen te volgen, totdat anders besloten is. Dat betekent dat het onjuist is om voorafgaand aan besluitvorming op de synode, afwijkende gevoelens in plaatselijke besluitvorming om te zetten.

Middelmatige zaken zijn die dingen, die niet uitdrukkelijk in Gods Woord worden voorgeschreven, of berusten op een duidelijk voorbeeld der apostelen of met noodzakelijke redenen uit Gods Woord worden afgeleid. (Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht II, 50) Het gaat dan bijvoorbeeld om vragen als: Moet de predikant mee op huisbezoek? Of: Moet de gemeente gelegenheid krijgen om namen in te dienen voor de kandidering van nieuwe ambtsdragers?

Gewichtige zaken gaan het hele kerkverband aan; die zaken behoren op de tafel van de generale synode. Zaken van gewichtige aard zullen daarom altijd aan de meerdere vergaderingen moeten worden voorgelegd. Kerkrechtdeskundige H. Bouwman zegt daarover:

Wanneer de kerken met elkander in kerkverband leven, er allerlei zaken zijn, de leer, de orde en de tucht betreffende, die de kerken in het gemeen aangaan en ook door de kerken gemeenschappelijk moeten be­handeld worden. (Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht II, 35)

Bovenstaande toont aan dat het in de zaak ‘vrouw en ambt’ niet kan gaan om een zaak van middelmatige aard, die door een plaatselijke kerkenraad kan worden beslist. Dat bleek al uit de uitspraak van de generale synode van de CGK in 1998. Nadat het oordeel is uitgesproken dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente aan de man en niet aan de vrouw toekomt, roept de synode de kerken tevens op om inzake ‘vrouw en ambt’ de eenheid van het kerkverband te bewaren. (Acta GS 1998, art. 230) Ook de GS van 2019-2022 besloot in diezelfde lijn.

Meer artikelen