Inleiding 

Deze memo bevat twee delen: 

  1. Een weergave van de citaten uit het rapport van de commissie kerk-zijn (ingesteld op de GS 2019-2022) die belangrijk zijn voor het gesprek op de classis; (zie hieronder paragraaf 2) 
  2. Een samenvatting van dit rapport aan de hand van de conclusies en toepassingen uit het rapport. (zie hieronder paragraaf 3) 

Het hele rapport (36 pagina’s) is te lezen op: https://cgk.nl/download/9-36-p-1-36-rapport-commissie-kerk-zijn/. De nummering tussen haakjes verwijst naar de paginanummers van het rapport. Op onderdelen van het rapport zou aanvulling, aanscherping of bijstelling wenselijk zijn. Dat neemt niet weg dat het rapport dienstbaar kan zijn voor het gesprek in de kerken. 

 2. Belangrijke elementen voor het gesprek 

Op basis van de onderstaande citaten moeten de afgevaardigden spreken over: 

– Dat wij onze kerkregering (presbyteriaal-synodaal) op grond van de Bijbelse gegevens en onze belijdenis hebben vormgegeven. Daar zijn alle ambtdragers ook aan gehouden vanwege hun handtekening onder het verbindingsformulier. 

– Dat het zich niet houden aan de besluiten van meerdere vergaderingen (zonder de weg van art. 31 – revisie en appel -te gaan) zonde is, en er vermaand moeten worden om zich van deze zonde te bekeren. 

 2. Belangrijke elementen voor het gesprek 

Op basis van de onderstaande citaten moeten de afgevaardigden spreken over: 

– Dat wij onze kerkregering (presbyteriaal-synodaal) op grond van de Bijbelse gegevens en onze belijdenis hebben vormgegeven. Daar zijn alle ambtdragers ook aan gehouden vanwege hun handtekening onder het verbindingsformulier. 

– Dat het zich niet houden aan de besluiten van meerdere vergaderingen (zonder de weg van art. 31 – revisie en appel -te gaan) zonde is, en er vermaand moeten worden om zich van deze zonde te bekeren. 

 2.1 Rapport kerk-zijn over: belijdenis en kerkorde 

De gemeenschappelijke geloofsbelijdenis is de wortel van echte eenheid; het naleven van regels en bepalingen is daarvan de vrucht. […] Kerkelijke afspraken kunnen op basis hiervan niet gerelativeerd worden; zij vormen een gestalte van de fundamentele eenheid. (21) 

2.2 Rapport kerk-zijn over: uitgangspunten van het presbyteriaal-synodaal stelsel 

1. Kenmerkend voor de kerkstructuur zoals die door Emden/Dordrecht werd vastgesteld, is a) de principiële zelfstandigheid en vrijheid van de plaatselijke gemeente, en b) de bevoegdheid om in meerdere vergaderingen het welzijn en de onderlinge verbondenheid te bevorderen door gezamenlijk ordeningen vast te stellen. (16-17) 

2. Van deze meerdere vergaderingen geldt dat zij een afgeleid gezag hebben, omdat de kerkenraden een deel van hun zelfstandigheid afstaan door zich te onderwerpen aan de beslissing van de meerdere vergadering. (18) 

3. Toch hebben ook de plaatselijke gemeenten een verantwoordelijkheid jegens het kerkverband. Door hun vrijwillige toetreden tot/deel uitmaken van een breder verband leveren zij een gedeelte van hun eigen vrijheid en zelfstandigheid in; namelijk aangaande die zaken waarover in meerdere vergaderingen besluiten genomen worden. Het woord ‘vrijwillig’ betekent niet dat een kerkenraad per genomen besluit bepaalt of hij zich er wel of niet aan wil onderwerpen; het gaat hier om een op voorhand afdragen van een deel van de zelfstandigheid. […] Hiertoe dient ook het ondertekeningsformulier dat binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken in gebruik is en door ambtsdragers ondertekend wordt. Men belooft daarbij ‘in alles te handelen naar de geldende kerkorde en de verdere bepalingen en besluiten van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland’. (18-19) 

2.3 Rapport kerk-zijn over: zonde, vermaning en bekering 

Waar wij belijden dat de gemeente van Christus op het fundament van Gods heilig Woord is gebouwd, en dat het geloof daarin met de confessies waarmee wij instemming betuigen gezamenlijk erkend wordt, en dat wij onze kerkelijke besluiten volgens de kerkorde op die basis aanvaarden, daar kan het kiezen van een daarmee strijdige koers alleen maar zonde heten. Tegenover God, en tegenover elkaar. (29) 

Gemeenten die besluiten en uitspraken van meerdere vergaderingen naast zich neerleggen (met welke achtergrond en verklaring ook, hoezeer daartoe gedrongen door de situatie waarin zij zich bevinden) en tegelijk stellen dat ze van harte onderdeel willen blijven uitmaken van de CGK spreken iets onmogelijks uit. De wijze waarop wij samen kerk-zijn veronderstelt en vraagt dat we de gezamenlijkheid niet loslaten. Toch een eigen koers varen als plaatselijke kerk kan niet anders gezien worden dan als het opzeggen van het vertrouwen in de wijze waarop we als kerken gezamenlijk de wil van de Heere zoeken. Er is geen goede weg uit de impasse als kerken die zich distantiëren van kerkelijke besluiten dit blijven doen. Omdat in het varen van een eigen koers het vertrouwen in het verband van kerken opgezegd wordt, en omdat het strijdig is met de belofte zich te voegen naar besluiten van meerdere vergaderingen (wat eigen is aan ons kerk-zijn), is het onontkoombaar om te spreken over zonde en de noodzaak van vermaning en bekering. (35) 

2.4 Rapport kerk-zijn over: grenzen van de kerk 

[De grenzen van de kerk] bereiken we daar waar we het Hoofd uit het oog verliezen. Waar wij onze kerkelijke normen en regelingen zonder díe geestelijke oriëntatie tot uitgangspunt nemen van ons kerkelijk handelen. Of waar we proberen uit te gaan boven hetgeen geschreven staat, en daarmee in wezen het gezag van de Schrift en het Hoofd zijn van Christus relativeren. Of waar we onze positie niet in de gezindheid van Christus hebben ingenomen. Feitelijk past de karakteristiek van de valse kerk in NGB art. 29 daarbij. (13) 

2.5 Rapport kerk-zijn over: oplossing 

De kerkorde voorziet niet in een oplossing voor dit probleem, omdat zij onderwerping aan besluiten van meerdere vergaderingen als vanzelfsprekend veronderstelt (art. 87). (22) 

Het getuigt van wijsheid om toe te geven dat de huidige impasse in de kerken geen ‘oplossing’ kent, behalve die waarbij kerken met een afwijkende praktijk terugplooien naar de kerkelijke besluiten. (33) 

De oplossing ligt voor de hand: alle gemeenten voegen zich (van harte, vanuit onderling vertrouwen en verlangen eenheid gestalte te geven) naar de praktijk zoals de CGK die hebben vastgesteld, zowel samenwerkingsgemeenten als CGK’s die niet samenwerken of een samenwerkingsgemeente zijn. Eenheid en onderling vertrouwen worden hersteld, en vanuit die teruggevonden eenheid wordt gezocht naar eenheid met andere kerken. Dat is het wonder waar we om mogen bidden. (35) 

[Congregationalisme/gezamenlijk besluiten aan de plaatselijke gemeenten overlaten] is het niet anders dan een schijnoplossing, omdat het gesprek dat nodig is op deze wijze bij voorbaat wordt afgebroken. Dan wordt de breuk van Sions dochter op ’t lichtst geheeld. (19) 

Vanuit lijn 2 moet gesteld worden dat een kerk haar plaats binnen het kerkverband heel moeilijk, zo niet onmogelijk maakt als zij zich niet voegt naar de beslissingen van meerdere vergaderingen. Want niet alleen functioneert het kerkverband in de praktijk dan heel moeilijk (of niet meer), ook het principe dat aan het presbyteriaal-synodale stelsel ten grondslag ligt namelijk dat gemeenten niet zelf een koers mogen en willen bepalen, maar aan elkaar gegeven zijn en gezamenlijk de weg van Christus zoeken, is in het geding. (34) 

2.4 Rapport kerk-zijn over: grenzen van de kerk 

[De grenzen van de kerk] bereiken we daar waar we het Hoofd uit het oog verliezen. Waar wij onze kerkelijke normen en regelingen zonder díe geestelijke oriëntatie tot uitgangspunt nemen van ons kerkelijk handelen. Of waar we proberen uit te gaan boven hetgeen geschreven staat, en daarmee in wezen het gezag van de Schrift en het Hoofd zijn van Christus relativeren. Of waar we onze positie niet in de gezindheid van Christus hebben ingenomen. Feitelijk past de karakteristiek van de valse kerk in NGB art. 29 daarbij. (13) 

2.5 Rapport kerk-zijn over: oplossing 

De kerkorde voorziet niet in een oplossing voor dit probleem, omdat zij onderwerping aan besluiten van meerdere vergaderingen als vanzelfsprekend veronderstelt (art. 87). (22) 

Het getuigt van wijsheid om toe te geven dat de huidige impasse in de kerken geen ‘oplossing’ kent, behalve die waarbij kerken met een afwijkende praktijk terugplooien naar de kerkelijke besluiten. (33) 

De oplossing ligt voor de hand: alle gemeenten voegen zich (van harte, vanuit onderling vertrouwen en verlangen eenheid gestalte te geven) naar de praktijk zoals de CGK die hebben vastgesteld, zowel samenwerkingsgemeenten als CGK’s die niet samenwerken of een samenwerkingsgemeente zijn. Eenheid en onderling vertrouwen worden hersteld, en vanuit die teruggevonden eenheid wordt gezocht naar eenheid met andere kerken. Dat is het wonder waar we om mogen bidden. (35) 

[Congregationalisme/gezamenlijk besluiten aan de plaatselijke gemeenten overlaten] is het niet anders dan een schijnoplossing, omdat het gesprek dat nodig is op deze wijze bij voorbaat wordt afgebroken. Dan wordt de breuk van Sions dochter op ’t lichtst geheeld. (19) 

Vanuit lijn 2 moet gesteld worden dat een kerk haar plaats binnen het kerkverband heel moeilijk, zo niet onmogelijk maakt als zij zich niet voegt naar de beslissingen van meerdere vergaderingen. Want niet alleen functioneert het kerkverband in de praktijk dan heel moeilijk (of niet meer), ook het principe dat aan het presbyteriaal-synodale stelsel ten grondslag ligt namelijk dat gemeenten niet zelf een koers mogen en willen bepalen, maar aan elkaar gegeven zijn en gezamenlijk de weg van Christus zoeken, is in het geding. (34) 

3. Weergave conclusies en toepassingen 

Het rapport van de commissie kerk-zijn wil een weg wijzen ‘terug naar de ruimte van Gods Woord en de belijdenis van Zijn kerk’ (1). Het gaat in op ‘het wezen van de kerk’, ‘het kerkverband’ en ‘kerk en tucht’. 

3.1 Conclusies rapport kerk-zijn over: wezen en grenzen van de kerk 

1. Een plaatselijke kerk zal niet functioneren zonder de betrokkenheid van andere kerken met welke we in een kerkgemeenschap samenleven. Dat houdt in: de mogelijkheid van gezamenlijke projecten (zending, opleiding etc.), en ook ondersteuning, bemoediging, onderlinge verantwoording in het licht van Schrift en belijdenis, en tevens correctie en vermaning in liefde, in de gezindheid van Christus. Dat laatste zonder te hoeven streven naar gelijkvormigheid in alles. 

2. De kerk – die naar haar wezen zichtbaar is – wordt bij haar eenheid bewaard doordat allen in het lichaam van Christus zich onderwerpen aan haar onderricht en tucht om ‘de hals te buigen onder het juk van Jezus Christus en de broeders te dienen in de opbouw van hun geloof…’ (NGB art. 28). 

3. Ons hele belijden aangaande de kerk heeft betrekking op de zichtbare kerk. 

4. Ook de ‘organisatie’ van de kerk draagt een geestelijk karakter. In NGB art. 30 is sprake van de ‘geestelijke politie’ of ‘geestelijke orde’. Daarin gaat het om een karakterisering van het ambt zoals de Bijbel dat leert (bijv. 1 Timotheüs 3). 

5. Naarmate er reden is tot vermaning – zoals in de eerste brief aan Korinthe! – is het opmerkelijk juist in dat verband de norm van de liefde te horen, in 1 Kor. 13. Begrijpelijk omdat de gemeente ook daar (!) bestaat uit ‘geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen…’ (1 Kor. 1:2), en noodzakelijk omdat het geheim van het functioneren van de gemeente alleen in het Hoofd te vinden is. Hoogst ernstige vermaning en liefde zijn niet elkaars tegengestelde. 

6. Er dient over gesproken te worden of in het licht van de norm van de Heilige 45 Schrift en de confessie de grenzen van ons kerk-zijn in het geding zijn. 

7. Ons verscheurde bestaan als kerken in diverse ‘denominaties’ zal ons voor Gods aangezicht ootmoedig moeten maken tot in het stof. Zo heeft de Heere ons als kerk zijn lichaam niet gegeven. Er kan ook niet in berust worden. Zie hieronder § 4. 9.36/15 

8. Deze verscheurdheid, zichtbaar tot binnen ‘onze’ kerkgemeenschap, zichtbaar in een al of niet uitgesproken veroordeling van broeders en zusters, van gemeenten en van kerkelijke vergaderingen, valt onmogelijk te rijmen met het wezen van de kerk. 

9. Het is essentieel dat de Kerkorde gehanteerd wordt in de gezindheid van Christus. Dat is overigens niet hetzelfde als vreesachtigheid en zwakte. Zie 2 Timotheüs 1:7. 10. Bij verschillend verstaan van de Schriften zal de vraag een rol moeten spelen, a) of het gaat om een zaak waarbij overeenstemming noodzakelijk is, omdat Christus en het heil door Hem in het geding zijn, zoals in Galaten 1 en 2 e.v.; b) of [dat het] gaat om een zaak waarin verschillen niet wezenlijk zijn, maar wel gevoelig kunnen zijn, zoals bij de sterken en de zwakken in Romeinen 14 en 15, en 1 Korinthe 8. 

10. In beide gevallen zal de broederlijke verhouding in de kerk wel van zeer groot belang zijn voor de houding t.o.v. elkaar. 

11. Bij discussies rond vrouw en ambt speelt het verschil tussen een verschillende Schriftvisie en een verschillend Schriftverstaan herhaaldelijk een rol. Ook in die discussie zijn we geroepen de eenheid te zoeken in de band aan het Hoofd, zonder dat er van relativering van het Schriftgezag sprake is. 

12. Alle genoemde consequenties hebben – waar ze een oproep tot zelfreflectie bevatten – een dubbel adres: geen partij in de kerk is uitgezonderd. 

3.2 Conclusies rapport kerk-zijn over: het kerkverband 

1. Bovenlokale contacten, samenwerking en correspondentie bestaan al sinds het vroege ontstaan van de christelijke gemeenten. Het besef overheerst dat gemeenten elkaar nodig hebben ter ondersteuning en versterking, en tot eer van het Hoofd van de Kerk. 

2. De kerkelijke samenwerkingen en contacten op bovenlokaal niveau zijn van een geestelijk niveau. Ook voor onze hedendaagse contacten in kerkverbandelijk opzicht mag dit geestelijk karakter niet uit het oog verloren worden. Waar men het samenwerken in een kerkverband reduceert tot een 

set van zakelijke regels en overeengekomen afspraken, is men niet meer voldoende doordrongen van de eenheid die er is in Christus, en de opdracht om die eenheid gestalte te geven. 9.36/23 

3. Hoewel het spreken over de Kerk en over het kerkverband niet een op een inwisselbaar is, kan het denken over en handelen in het kerkverband niet los gezien worden van het belijden over de Kerk. Een plaatselijke gemeente is kerk in zichzelf, maar de verbinding op bovenplaatselijk niveau hoort daar helemaal bij en behoort op dezelfde geestelijke toonhoogte plaats te vinden. 

4. Op het kerkelijk samenleven in een kerkverband is de kerkorde als een ‘reglement’ van toepassing, maar wel functionerend op de wijze van de verantwoordelijkheid voor elkaar als leden van één lichaam, zoals die wezenlijk is voor de kerk. 

5. Terecht is er brede consensus over de vrijwilligheid van een kerk om toe te treden tot een kerkverband. Van deze vrijwilligheid wordt vervolgens door de plaatselijke gemeente wel afstand gedaan, doordat zij zich verbindt aan de beslissing van de meerdere vergaderingen (tenzij deze beslissing strijdig is met Gods Woord). De prioriteit van de plaatselijke kerk is een gegeven, maar haar belijden maakt duidelijk dat zij niet op zichzelf staat. Op de omgang met elkaar in breder kerkelijk verband is daarom wel alles van toepassing wat voortkomt uit de beleden eenheid van de kerk als lichaam van Christus. Er is geen beroep mogelijk op de vrijwilligheid van het door kerken aangegane kerkverband als daaraan verbonden wordt dat met de relaties binnen dat kerkverband ook los van het geestelijk karakter van het lichaam van Christus kan worden omgegaan. 

6. Bij het handhaven van het presbyteriaal-synodale stelsel dient men constant de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten en de gebondenheid aan besluiten van de meerdere vergadering in acht te nemen. Deze beide elementen zijn onlosmakelijk verbonden aan het presbyteriaal-synodale kerkstelsel, hoewel het stelsel op zich ruimte laat voor een grote mate van diversiteit tussen de verschillende plaatselijke gemeenten. 

7. De huidige problematiek binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken is niet van de laatste jaren, maar is het gevolg van decennialange diversiteit die nu expliciet tot uitdrukking is gekomen. Voor een eerlijke en grondige bezinning op de nu ontstane ‘impasse’ moet verdisconteerd worden hoe diepgaand de verschillen door de jaren heen gegroeid zijn en hoezeer de gemeenten binnen het kerkverband daar gezamenlijk voor verantwoordelijk te houden zijn. Voortdurend dient de vraag te zijn: ‘Waar is (de Kerk van) Christus mee gediend?’ 

3.3 Conclusies rapport kerk-zijn over: kerk en tucht 

1. Het hart van de gereformeerde ecclesiologie klopt bij het werk van Christus. Rond Woord en sacrament vergadert Hij door zijn Geest zijn gemeente; 

2. Om deze reden betrekt de gereformeerde belijdenis de wacht bij zuivere verkondiging en de zuivere bediening van de sacramenten; 

3. Het criterium voor de bedoelde zuiverheid is gelegen in het Evangelie dat men nieuw had leren verstaan. Nooit meer wilde men dat een kerk of een vorm zich tussen Christus en de zondaar zou plaatsen en het heil ver van de zondaren zou houden; 

4. De tucht over de leer hoort primair thuis op de bredere vergaderingen, hoewel zij nooit door deze vergaderingen zelf geagendeerd kan worden; 

5. De tucht over het leven is een zaak van de kerkenraad waar de classis in een bepaald stadium weliswaar van in kennis gesteld wordt, maar waar de taak van de classis dan niet verder gaat dan advies. De plaatselijke gemeente wordt in haar geheel getroffen door de zonde. De raad roept de zondaar terug van diens dwaalweg. Het is ook aan de raad (zie het slot van artikel 77 KO) om vast te stellen hoe lang de weg is die men wil gaan; 

6. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis is duidelijk dat de kerk een gemengd lichaam is en blijft tot de jongste dag. Ondanks de tucht die in artikel 29 genoemd wordt, beseft men in datzelfde artikel dat er huichelaars in de kerk onder de goeden vermengd zijn en dat dat zo zal blijven. 

7. De uitoefening van de tucht blijkt in het NT niet bij meerderheid van stemmen te geschieden, maar – zoals in Handelingen 15 blijkt – door gemeenschappelijk te buigen onder het gezag van Woord en Geest. 

8. Als het moderamen van de synode de vraag stelt of het kerkverband de weg van de tucht op kan in de omgang met (samenwerkings-)gemeenten die afwijken van (CG-)synodale besluiten, is een 

antwoord op grond van het bovenstaande moeilijk te geven. Zoals boven reeds gezegd: de kerkorde voorziet er niet in. Broeders dienen aangesproken en vermaand te worden. 

9. Als het kerkrecht niet voorziet in de zaken die nu ter tafel liggen – en de meerderheid van commissie 4 heeft dat met zoveel woorden vastgesteld –, is voorzichtigheid geboden. Het gevaar is niet denkbeeldig dat nieuw recht geschreven wordt door een meerderheid die op die wijze de eigen lijn oplegt aan het geheel. De reformatoren waren slachtoffer van een dergelijke handelswijze. 

3.4 Conclusies rapport kerk-zijn over: gesloten kansels 

1. De problematische verhoudingen in de kerk zoals die schrijnend aan het licht treedt in de praktijk van gesloten kansels met daarbij het gebrek aan gemeenschappelijke beleving van het geloof laten een schuld tegenover God zien, die gezamenlijk aangesproken moet worden. 

2. Een proces van schaamte en schuldbesef tegenover de Heere en tegenover elkaar zal door de generale synode aan de orde moeten worden gesteld. 

3. Onze gezamenlijke verhouding tot God zal, in het licht van de heilige Schrift, de hoofdzaak moeten zijn die ons in de huidige impasse bezighoudt. 

4. Het gesprek over het belijden van de kerk zou een onmisbare plaats moeten krijgen in kerkelijke vergaderingen, visitaties en andere kerkelijke ontmoetingen. Ook zou er intensief gesproken moeten worden over de prediking. Het is aan te bevelen om te onderzoeken hoe deze gesprekken vanuit de TUA mogelijk gefaciliteerd of begeleid kunnen worden. 

3.5 Conclusies rapport kerk-zijn over: Kerk van Christus en kerkverband tussen de kerkverbanden 

In ons spreken over de CGK moeten we recht doen aan twee lijnen: 

1. Lijn 1: de CGK als kerk van Christus. We mogen niet over de CGK spreken als was het een verband van plaatselijke kerken op basis van menselijke factoren. Onze belijdenis (bijvoorbeeld NGB art. 28-30) verbiedt ons zo te denken. Te midden van gebrokenheid en in alle bescheidenheid moet gezien worden dat plaatselijke kerken ware kerken van Christus zijn. Dit straalt door naar het bovenplaatselijke. De bovenplaatselijke band rust in de gezamenlijke belijdenis aangaande het christelijk geloof, specifiek het gereformeerd belijden. De met de gezamenlijke belijdenis gegeven band reikt principieel veel verder dan op menselijke afspraken gebaseerde eenheid. De wijze waarop de CGK met elkaar omgaan, elkaar vasthouden, vermanen, bemoedigen en ondersteunen, richt zich naar wat we belijden over de Kerk als lichaam van Christus. Het besef Kerk van Christus te mogen zijn brengt met zich de hoge roeping om de eenheid met ieder te zoeken die van hetzelfde belijden is. 

2. Lijn 2: de CGK als kerkverband tussen andere kerkverbanden. De CGK zijn niet de enige ware kerk. De plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerken zijn niet de enige ware kerken. Wij erkennen ook buiten ons verband van kerken ware kerken. Kerkelijke besluiten worden altijd genomen in het besef dat we maar een klein deel van het lichaam van Christus zijn. Dit besef maakt onrustig, schuldig en daarom bescheiden, en doet ons verder kijken dan ons eigen kerkverband. In de belijdenis vinden we lijn 1. In onze kerkorde en in kerkelijke besluiten vinden we zowel lijn 1 als lijn 2. Onze kerkorde gaat enerzijds uit van de ene kerk van Christus, maar weet ook van andere kerken. Er zijn zelfs bepalingen hoe te handelen als een gemeente zou willen overgaan naar een ander verband. Daarnaast kennen we allerlei regelingen voor samenwerking. In de kerkorde en in kerkelijke documenten die gaan over het zoeken naar eenheid is binnen de CGK altijd op de principiële toonhoogte van onze belijdenis gesproken, terwijl tegelijk erkend werd dat de praktijk die van weerbarstige maar schuldige verdeeldheid is. 

Als we voluit recht willen doen aan lijn 1 is het onmogelijk om een kerk buiten verband te stellen of te verzoeken zich elders aan te gaan sluiten zolang het een ware kerk is en geen valse. 

4. Met het oog op lijn 2 (het kerkverband en zijn functioneren) is het heel moeilijk om een verband van kerken te zijn terwijl plaatselijke kerken op punten die de gezamenlijke kerken als principieel geduid hebben, een eigen koers te varen. Dat tast het vertrouwen aan, en gaat ook terug op het verlies aan vertrouwen. Het stelt voor de veelomvattende vraag hoe het kerkelijke leven nog gestalte kan krijgen als de hartelijke toezegging zich te voegen naar de besluiten van meerdere vergaderingen in het geding is. Het presbyteriaal-synodale stelsel staat onder grote druk. Tolereren kan gemakkelijk legitimeren worden. 

3.6 Slotconclusies rapport kerk-zijn 

1. Samen kerk-zijn vraagt om een geestelijke houding. Deze geestelijke houding betekent dat we elkaar vertrouwen, liefhebben, dienen en opscherpen op basis van het gezamenlijk belijden waarop wij staan. De wijze waarop ons kerkelijke leven is vormgegeven (presbyteriaal-synodaal) gaat terug op principes die direct het wezen van de kerk raken. De eenheid is niet die van menselijke voorkeuren, maar een geschenk en een opdracht van de Heere. Gemeenten die besluiten en uitspraken van meerdere vergaderingen naast zich neerleggen (met welke achtergrond en verklaring ook, hoezeer daartoe gedrongen door de situatie waarin zij zich bevinden) en tegelijk stellen dat ze van harte onderdeel willen blijven uitmaken van de CGK spreken iets onmogelijks uit. De wijze waarop wij samen kerk-zijn veronderstelt en vraagt dat we de gezamenlijkheid niet loslaten. Toch een eigen koers varen als plaatselijke kerk kan niet anders gezien worden dan als het opzeggen van het vertrouwen in de wijze waarop we als kerken gezamenlijk de wil van de Heere zoeken. Er is geen goede weg uit de impasse als kerken die zich distantiëren van kerkelijke besluiten dit blijven doen. Omdat in het varen van een eigen koers het vertrouwen in het verband van kerken opgezegd wordt, en omdat het strijdig is met de belofte zich te voegen naar besluiten van meerdere vergaderingen (wat eigen is aan ons kerk-zijn), is het onontkoombaar om te spreken over zonde en de noodzaak van vermaning en bekering. 

2. Tegelijk, en niet minder belangrijk, moeten we spreken over onze gezamenlijke zonde en schuld, en de noodzaak van vermaning en bekering van ons allen. Niemand kan voor de schuld van de impasse alleen naar de ander kijken. Dat kerken zich distantiëren van kerkelijke besluiten is niet los te zien van een gebrek aan vertrouwen waar we gezamenlijk schuld aan hebben. We laten elkaar vaak gemakkelijk los, wat blijkt uit een houding van onverschilligheid jegens elkaar. 

Meer artikelen