“Aangaande de Schrift – om haar autoriteit of aanzien te beschermen, zo zegt de apostel dat ze van God is ingegeven. Want is het alzo, de mensen behoren haar zonder enig tegenspreken aan te nemen met alle eerbied. Dit is het beginsel dat onze religie onderscheidt van alle andere, te weten, dat wij weten dat God met ons gesproken heeft, en dat wij gewis verzekerd zijn, dat de profeten niet naar hun verstand gesproken hebben, maar als instrumenten van de Heilige Geest alleen verkondigd hebben wat zij van boven ontvangen hadden. Die dan in de Heilige Schrift wil toenemen die besluite allereerst bij zichzelf, dat de wet en profeten niet zijn gegeven (als) een leer naar menselijk vernuft en wil, maar door de Heilige Geest gedicht…” [1]

1]  “De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van de heerlijkheid en genade van God.” [2] In de gave van de heilige Schrift is aan de kerk der eeuwen een kostbare schat geschonken. Daarin verneemt ze de stem van haar Heere, in belofte en gebod. Een centraal thema van de Reformatie is dan ook het sola Scriptura, alleen de Schrift. Niet de traditie van de kerk, niet de Schrift èn de traditie, maar alleen de heilige Schrift is norm en bron voor geloof en leven. De eigenlijke Auteur van het Woord van God is de Heilige Geest, die daartoe heilige mensen Gods [2 Petr. 1: 21] in Zijn dienst nam. Met onze gereformeerde confessie belijden we dat deze heilige Schrift de wil van God volkomen bevat, en dat al wat de mens moet geloven ter zaligheid, daarin genoegzaam wordt geleerd [NGB, art. 7]. De erkenning van sola Scriptura impliceert het tota Scriptura. De gehele Schrift geldt als het gezaghebbende en onfeilbare Woord van God. “Al deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en canoniek (gezaghebbend), om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen; wij geloven zonder enige twijfel al wat daarin begrepen is” [NGB, art. 5].

2] Tot de uiterlijke hulpmiddelen om het geloof in Christus te werken en te onderhouden, alsmede om Zijn kerk te funderen en in stand te houden, heeft God de prediking van het Evangelie gegeven. Hij heeft herders-en-leraars aangesteld om door hun mond Zijn gemeente te onderwijzen. Zij hebben de roeping het geopenbaarde Woord van God aan de gemeente uit te leggen en toe te passen. Daarin moet aan het geheel van de heilige Schrift worden recht gedaan. De principiële regel voor de Schriftuitleg is de Schrift zelf: sacra Scriptura sui ipsius interpres.“Als er zich een kwestie voordoet inzake de ware en volle betekenis van de een of andere Schriftplaats, dan moet men die opsporen en leren kennen met behulp van andere plaatsen die meer duidelijk spreken.” [3] Het onbetwiste uitgangspunt daarbij is dat de Schrift het eigen Woord van God is. “Steeds moet daarom de heilige Schrift verklaard worden als het Woord van God naar de gedachtegang die God ons in Zijn goddelijk denken in de heilige Schrift geopenbaard heeft en doet kennen.” [4]

3] Tegelijkertijd erkennen we de vrijheid van exegese als een reformatorisch goed. We kunnen zelfs zeggen dat de Reformatie uit de vrijheid van de exegese is geboren, losgemaakt als ze werd van de banden van de middeleeuwse kerkleer. Uitleggers als Luther en Calvijn wisten zich van Godswege alleen gebonden door het Woord van God Zelf. [5] Zij grepen daarmee terug op de vroegkerkelijke opvatting dat theologie en exegese bepaald worden door de regula fidei, dat wil zeggen: door het belijden van de kerk. Aanzetten tot deze opvatting treffen we al in het Nieuwe Testament aan.[6] Deze vrijheid van de uitleg van de heilige Schrift is dus niet ongelimiteerd. Als kerken hebben we ons in een gemeen akkoord vrijwillig gebonden aan de oecumenische of katholieke belijdenisgeschriften en de gereformeerde confessie (de drie formulieren van enigheid). Deze aangenomen belijdenissen zijn als norma normata – onder de norma normans van de Schrift – bepalend en begrenzend voor theologie en prediking, inclusief de uitleg van het Woord van God. Een vrijheid in gebondenheid dus. Zolang de kerken niet op deugdelijke gronden hebben aangetoond en als zodanig hebben uitgesproken dat een passage van de confessie niet met de Schrift overeenkomt, houden we de inhoud van de belijdenis voor vast en bondig. Aan de heilige Schrift is dus het eerste en het laatste woord! “Das Wort, sie sollen lassen stahn!” [Luther].

4] In de Bijbelwetenschap wordt een onderscheid gemaakt tussen exegese (uitleg) en hermeneutiek. Onder dat laatste wordt verstaan: het geheel van regels die in acht genomen worden bij de uitleg van de tekst. Daartoe zijn vanuit gereformeerde beschouwing te rekenen: * de erkenning van de Schrift als het Woord van God, * de noodzaak van het getuigenis van de Heilige Geest, * de Schrift als haar eigen uitlegster, * de tijdbetrokkenheid van de Schrift. * het rekening houden met onderscheid in literaire vormen en genres, etc. [7] Al met al: een set regels, bedoeld ten nutte van een verantwoorde Bijbeluitleg, als hulpmiddel voor de exegese. Anders wordt het, als de hermeneutiek niet meer dienstbaar aan het spreken van de Schrift wil zijn, maar zich met name laat leiden door de autonome verstaanshorizon van de moderne mens. Dan worden Schriftwoorden benaderd als tijdgebonden, en bepaalt de huidige cultuur de uitkomst van de uitleg van de Schrift. [8]

5] De discussie binnen de CGK over de vrouw in het ambt is niet sinds vandaag of gisteren. Ze dateert al van half de jaren tachtig. [9] Daarna is dit standpunt door verschillenden in onze kerken verdedigd. Uiteindelijk resulteerde dit in een synodale uitspraak door de GS van Haarlem-Noord (1998). Deze breedste vergadering kwam tot de conclusie dat de Schrift geen ruimte biedt voor de vrouw in het ambt. Naar aanleiding van revisieverzoeken is deze synodale uitspraak door de GS van Leeuwarden (2001) bevestigd. Verder publiceerde deze synode een rapport ten dienste van de kerken, onder andere om deze besluiten toe te lichten. [10] We constateren dat in de huidige synodale gedachtewisseling rond het thema ambt en vrouw nieuwe hermeneutische elementen worden ingebracht. Deze komen we ook tegen bij hen die voor een zogenaamde nieuwe hermeneutiek pleiten. [11] Dat is  bijvoorbeeld het geval wanneer als argument wordt aangevoerd dat de positie van vrouwen in de kerk vandaag door velen ervaren wordt als onderdrukkend structureel onrecht. Of als gezegd wordt dat ons hedendaagse rechtsgevoel of onze moderne morele intuïties doorslaggevend zijn voor het omgaan met wat de apostel schrijft als hij de zusters aanzegt om te zwijgen in de gemeente. Als voorbeeld: “In de context van toen was het risico op (…) verstoring van de harmonie kennelijk te groot om het vrouwen toe te staan om te spreken. De zaak lag daarvoor in de cultuur van toen te gevoelig. Vandaag de dag is het echter juist vanzelfsprekend dat man en vrouw op voet van gelijkheid met elkaar omgaan. Dan is er ook hoegenaamd geen risico dat deze omgang zorgt voor verstoring van orde en harmonie in de gemeente.” [12] Deze synodale gedachtewisseling openbaart een fundamenteel verschil van opvatting aangaande het gezag van de Schrift en de confessionele gebondenheid van haar uitleg. Naar onze opvatting ligt hier de oorzaak van de huidige kerkelijke malaise. Ze heeft naar onze gedachte het karakter van een crisis. We lezen, verstaan en exegetiseren de Schrift niet meer gezamenlijk op dezelfde manier als tot voor kort in onze kerken beleden en gepraktiseerd werd.  

6] Een ander aspect van de zogenaamde nieuwe hermeneutiek is het nadruk leggen op wat wel genoemd wordt: de macrostructuren in de Schrift. We erkennen de aanwezigheid van deze structuren. Het probleem is echter dat allerlei concrete vermaningen worden uitgespeeld tegen of zelfs in mindering gebracht worden op deze macrostructuren. Als voorbeeld het volgende citaat uit een recent synoderapport: “Het gaat ons erom dat Christus het paradigma, het organiserend centrum en de nieuwe beoordelingsnorm moet zijn voor het christelijke leven en dat we door Paulus aan Hem en niet aan een verzameling voorschriften gebonden zijn. (…) Niet de veelheid aan Bijbelse voorschriften is absoluut, maar alleen de ene Heere Christus is absoluut. (…) Een christen is slaaf van God en slaaf van Christus, maar geen slaaf om voorschriften letterlijk na te komen. Daarom is het wel degelijk mogelijk dat men de letter van het voorschrift níet houdt.” [13] Hier wordt dus de geloofsverbondenheid aan Christus gebruikt om concrete geboden te relativeren. Ook het Bijbelse liefdegebod wordt op deze wijze ge(mis)bruikt. Is immers, aldus deze gedachte, de liefde niet de vervulling van de wet? Welnu, de concrete voorschriften van de apostel zijn toch toepassingen van de liefde, in een historische, cultureel bepaalde context. De apostel wilde niet anders, aldus deze hermeneutische benadering, dan de gemeenten van Christus in de vrijheid plaatsen. In het genoemde synoderapport is dan het volgende te lezen: “Wanneer tijden veranderen, verliest de letter zijn onmiddellijke betekenis. (…) De letter was altijd al slechts een richtingwijzer van de liefde…” [14] Wij wijzen erop dat het dezelfde sporen zijn die ook al getrokken werden in het destijds geruchtmakende GKN-rapport God met ons. [15] Daartegenover schreef prof. W.H. Velema destijds: “Het liefdegebod schuift de Decaloog als grondwet niet terzijde…” [16] Met een eenzijdig beroep op de macrostructuur van de gelijkheid van man en vrouw in Christus, legt men de concrete boodschap in de zogenaamde zwijgteksten [1 Kor. 14: 35 en 1 Tim. 2: 11-12] het zwijgen op. De praktijk laat zien dat deze ‘uitleg’ van de Schrift evenzeer wordt toegepast op andere aspecten van de ethiek: op de praktijken van homoseksualiteit, echtscheiding, etc. Maar ondertussen wordt het gezag van de Schrift geweld aangedaan.

7] Het begin van de Bijbel [Genesis 1 t/m 3] dient zich aan als een beschrijving van een historische werkelijkheid. Wie meent dat hiermee niet alles is gezegd, heeft gelijk. Hetzelfde geldt van bijvoorbeeld de opstanding van Christus. Maar hoe dan ook, het is onmiskenbaar: de heilige Schrift beschrijft de schepping als een feitelijk gebeuren. In de decaloog wordt ervan uitgegaan dat de scheppingsdagen gewone dagen van 24 uur zijn geweest [Exodus 20: 11, vergeleken met vs. 9]. Bovendien is Adam blijkens alle gegevens uit de Schrift een historische figuur en geen ‘leermodel’ of iets dergelijks. [17] Wie het begin van de Bijbel onder het raster van een bepaalde vorm van evolutiedenken legt, ontkent in feite ook de historiciteit van de zondeval, en daarmee van het ontstaan en de aard van de zonde. Dat heeft desastreuze gevolgen, niet het minst voor de leer van de verlossing [Rom. 5: 12vv., 1 Kor. 15: 45vv.] en voor de erkenning van de scheppingsorde.

8] Regelmatig klinkt de beschuldiging in de richting van de orthodox-gereformeerde opvatting aangaande de omgang met de Schrift dat deze eenzijdig rationalistisch zou zijn.[18] Niet te ontkennen is dat een dergelijke vorm van Schriftgebruik in de praktijk voorkwam en voorkomt[19]. Daar tegenover wordt een meer literaire of meditatieve lezing van de Bijbel bepleit. Opmerkelijk is dat binnen deze manier van lezen de neiging tot rationaliseren evenzeer opduikt. En zelfs op een gevaarlijke manier. Dat blijkt wanneer er een schifting plaatsvindt tussen de diverse historische feiten in de Schrift. De opstanding van Christus zou wel historisch zijn, maar andere als feiten beschreven gebeurtenissen (met name die niet natuurwetenschappelijk verklaard kunnen worden) niet per se. Wij noteren dat op deze wijze een eigenmachtig selectiecriterium wordt gehanteerd, en dat aldus ernstig wordt tekortgedaan aan de autoriteit van het Woord van God. Wij stellen er tegenover dat van ons wordt gevraagd de Schrift gehoorzaam en eerbiedig te lezen, omdat God door haar tot ons spreekt, Zichzelf openbaart en Zijn werken verkondigt. Anders gezegd, in liefde tot Hem te luisteren, dat is: met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel onze kracht en met heel ons verstand. Deze laatste functie hoort er dus wel degelijk bij, al heeft ze niet de eerste rechten.

9] De Schrift is ons gegeven opdat wij God en Christus leren kennen en door het werk van de Heilige Geest uit Hem gaan leven. Bij dat leven hoort de levenslange vraag: “Heere, wat wilt U dat ik doen zal?” Daartoe hebben wij het Woord van God ontvangen, als het kompas van het christendom. [20] “Wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, door de Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.” [2 Petr. 1: 19-21]. Gevreesd moet worden dat de huidige discussies over de nieuwe hermeneutische inzichten de gemeenten in verwarring brengen. Waar de vastheid van Gods Woord wordt aangetast, blijven slechts beweeglijke woorden van menselijke wijsheid over [1 Kor. 2: 4]. Daarmee is de gemeente van Christus niet gediend.

10] Naar verwachting zal de GS van de CGK in 2022 een uitspraak doen aangaande de vragen en meningen rond vrouw en ambt. Als de synodale vergadering onverhoopt een besluit zal nemen ten gevolge waarvan de vrouw in het ambt gelegaliseerd of in de kerken gedoogd zal worden, kiest ze impliciet voor een plurale kerkstructuur, houdt ze op kerk op grond van Schrift en belijdenis te zijn, en verloochent ze het beginsel van de Afscheiding van 1834 [21]. Daarmee is in feite aan het bestaansrecht van onze kerken zijn grondslag ontnomen. Het was in het benauwde jaar 1542, in 2022 dus 480 jaar geleden, dat Maarten Luther zijn laatste lied dichtte: “Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort!” Bewaar ons, Heere, bij Uw Woord… Dat is ook ons gebed.

juni 2021

prof. dr. A. Baars, emeritus-hoogleraar Theologische Universiteit Apeldoorn
dr. C.P. de Boer, predikant CGK Sliedrecht (Bethel)
ds. A.A. Egas, predikant CGK Damwoude
ds. J.M.J. Kieviet, emeritus-predikant CGK Renswoude


[1] Joh. Calvijn, Verklaring van de Bijbel, i.c. 2 Tim. 3: 16.

[2] Stelling 62 van Luthers 95 stellingen (1517).

[3] Aldus artikel I/9 van de Westminster Confession.

[4] S. Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring en historisch overzicht over theorieën en wijzen van Schriftuitlegging, Kampen 1946, p. 137.

[5] B.J. Oosterhoff, De vrijheid van de exegese, Apeldoornse Studie nr. 10, Kampen 1976. Vergelijk: J. van Genderen, Confessie en theologie, Apeldoornse Studie nr. 9, Kampen 1975.

[6] Bijvoorbeeld in Titus 1: 9 “… die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te weerleggen.” Zie ook 1 Tim. 6: 3. De opvatting aangaande de regula fidei is verder ontwikkeld door de kerkvaders Ireneüs en Athanasius.

[7] H.G.L. Peels. Het Woord is leven, in: Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer, Zoetermeer 1996, p. 81vv.

[8] Pieter Boonstra, Oude of nieuwe hermeneutiek, in: Met andere woorden, december 2017.

[9] Wijlen prof. J.P. Versteeg, in leven hoogleraar Nieuwe Testament aan de TUA, was een van de eersten die in het openbaar een pleidooi voerde voor de vrouw in het ambt. Zie: J.P. Versteeg, Kijk op de kerk. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe Testament, Kampen 1985.

[10] Dienst van de vrouw. Uitgave onder verantwoordelijkheid van de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland 2001. Amsterdam 2002.

[11] Voor een omschrijving van de zogenaamde nieuwe hermeneutiek door voorstanders die van gereformeerde huize zijn, zie: Ad de Bruijne en Hans Burger (red.), Gereformeerde hermeneutiek vandaag. Theologische Perspectieven. TU-bezinningsreeks 18, Barneveld 2017. Zie met name het artikel van Ad de Bruijne, p. 13-34.

[12] Rapport 20b van commissie 7 betreffende instructies inzake vrouwelijke ambtsdragers, p. 241.

[13] Idem, p. 233.

[14] Idem, p. 232.

[15] God met ons. Over de aard van het Schriftgezag, Delft 1979.

[16] In diverse publicaties heeft W.H. Velema tegen deze redenering scherp gewaarschuwd. Zie: W.H. Velema, De liefde is de vervulling van de wet, in: J. Kruis e.a. (red.), Uw knecht hoort, Amsterdam 1979, p. 103vv. Dez., Geroepen tot heilig leven, Kampen 1985, p. 100vv. Dez., Wet en evangelie, Kampen 1987, p. 86vv.  

[17] J.P. Versteeg, Is Adam in het Nieuwe Testament een ‘leermodel’?, in: Woord en kerk, Amsterdam, 1969, p. 29vv.

[18] Zo bijv. in: Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen. Gelovig omgaan met de Bijbel, Utrecht 2019, passim.

[19] In een rationalistische benadering heeft het verstand in plaats van het geloof de dominante functie. Huijgen omschrijft het rationalisme in dit verband als: “de poging om de waarheid van de Schrift te zekeren op een manier die algemeen inzichtelijk te maken is voor het verstand en die als een techniek werkt.” A.w., p. 17.

[20] Dr. Jakob van Bruggen, Het kompas van het christendom. Ontstaan en betekenis van een omstreden bijbel. Kampen 2002.

[21] Ds. Hendrik de Cock duidde dit beginsel aan als “de gronden der vaderen”. Zo bijvoorbeeld in zijn Toespraak en Uitnoodiging aan de Geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland, gedateerd 1 november 1834. Zowel in de Acte van Afscheiding d.d. 13 oktober 1834 als in dit kleine geschrift van enkele weken later verwijst hij in dit verband naar de heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis. Zie: Hendrik de Cock, Verzamelde Geschriften, deel I, Houten 1984, p. 605vv.

Meer artikelen